Contactgegevens
T 078 - 79 99 932 078 - 79 99 932

Kern:
Een dwangakkoord kan ook worden opgelegd als een belanghebbende slechts één schuldeiser heeft, en deze ene schuldeiser weigert in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Maar het onredelijkheidsverwijt dat hij die schuldeiser dan wil maken maakt geen kans als de schuld een fraudeschuld is. Je zou kunnen zeggen dat dan de debiteur zelf ook onredelijk gehandeld heeft. In casu ging het om een hoger beroep door de gemeente tegen een in eerste aanleg toegewezen dwangakkoord. Belanghebbende had een omvangrijke fraudeschuld aan deze gemeente. De gemeente was ook haar enige schuldeiser.

Pluraliteit en ontvankelijkheid
Volgens vaste rechtspraak is voor de toegang tot de schuldsaneringsregeling het bestaan van pluraliteit van schuldeisers geen vereiste, aldus het Hof Arnhem-Leeuwarden. Anders dan de gemeente bepleit, is dit hof van oordeel dat een gedwongen schuldregeling ook kan worden opgelegd wanneer de schuldenaar slechts één crediteur heeft en deze enige crediteur weigert in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling. Artikel 287a Fw heeft immers, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, te gelden als een alternatief voor de wettelijke schuldsanering zowel in de gevallen waarin toewijzing wel, als die waarin toewijzing tot de schuldsanering niet tot de mogelijkheden behoort. Hieruit volgt dat het verzoek ontvankelijk is, en dat het aankomt op een weging van belangen in het kader van de onevenredigheidstoets van art. 287a Fw, aldus het hof. Het is aan de schuldenaar om in het kader van een dwangakkoordverzoek specifieke feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser, gelet op de wederzijdse belangen, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.

Oordeel Hof Arnhem-Leeuwarden.
Hoe pakt dit uit? Omdat er geen andere schuldeisers zijn worden in dit geval enkel de belangen van de schuldeiser en de schuldenaar tegen elkaar afgewogen. Het belang van de gemeente bij weigering is er onder meer in gelegen dat zij een maatschappelijke plicht tot incasso van haar fraudevordering op belanghebbende heeft, en zij is gehouden tot verantwoording van haar beleid. De gemeente voert aan dat het afzien van verdere incasso een (ongewenste) precedentwerking kan hebben voor vergelijkbare fraudegevallen. Het belang van de verzoekster is dat zij geen mogelijkheid heeft om de schuld via de geldende betalingsregeling van € 50,- per maand op enig moment gedurende haar leven af te lossen. Of het aanbod van mevrouw tot betaling van een bedrag van € 1.450,- tegen finale kwijting inderdaad het uiterste is waartoe zij financieel in staat is, vindt het hof niet doorslaggevend voor de toe- of afwijzing van het verzoek dwangakkoord. Het hof redeneert een andere richting op. De schuld aan de gemeente is ontstaan wegens ten onrechte ontvangen bijstand in de periode 2003-2010 en deze schuld bedroeg per december 2010 een bedrag van € 68.180,- (netto) en € 86.892,- (bruto). Gebleken is dat mevrouw in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht heeft verzwegen dat zij in die periode een gezamenlijk huishouding voerde met haar ex‑echtgenoot. De schuld is dus niet te goeder trouw ontstaan. Mevrouw heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen het terugvorderingsbesluit waardoor het besluit onherroepelijk is geworden en formele rechtskracht heeft gekregen. Daarmee staat in rechte vast dat zij gehouden is tot terugbetaling van het bedrag aan ten onrechte ontvangen bijstand.

Het bestaan van slechts één crediteur heeft onvermijdelijk grote invloed op de belangenafweging, waarbij het hof de verschillende wegingsfactoren opsomt. Tegenover (de belangen van) de weigerende schuldenaar staan immers geen (belangen van) overige met de schuldregeling instemmende crediteuren doch uitsluitend de belangen van de schuldenaar. Haar totale schuldenlast wordt gevormd door de schuld aan de gemeente als de weigerende schuldeiser en deze schuld ad € 83.169,- is aanzienlijk. De door mevrouw aangeboden schuldregeling betreft een relatief gering bedrag van € 1.450,- neerkomende op een (gering) percentage (1,74) van de vordering van de gemeente. Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat, gelet op de wederzijdse belangen, niet is komen vast te staan dat de gemeente in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Van de onevenredigheid tussen het belang van de gemeente bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot weigering van instemming en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad is onvoldoende gebleken. Hierbij speelt mee dat geen andere belangen kunnen worden meegewogen, dat het om een vaststaande fraudeschuld gaat waar een precedentgevaar dreigt, en dat het om een zeer gering percentageaanbod aan de enige (weigerende) crediteur gaat. De weging van deze belangen valt dus uit in het voordeel van de schuldeiser. Het dwangakkoord wordt afgewezen.

Tegenstrijdige vonnissen rechtbanken.
Rechtbanken blijken verschillend te denken over de vraag of een schuldenaar de rechter ook kan verzoeken om een dwangakkoord op te leggen in het geval dat er sprake is van slechts één schuldeiser. Het gekke is: In Den Haag is slechts één schuldeiser onvoldoende voor een kansrijk dwangakkoord, maar in Rotterdam kan ook bij één schuldeiser het verzoek dwangakkoord worden toegewezen. Het is het een of het ander: niet beide interpretaties van artikel 287a Fw kunnen tegelijk juist zijn. De Hoge Raad heeft zich over deze vraag nog niet expliciet kunnen uitlaten, wel over de verwante vraag of pluraliteit van schuldeisers vereist is bij een afwijzing (en indiening) van het gewone schuldsaneringsverzoek. Op die verwante vraag was het antwoord “nee”(HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7006, NJ 2003, 520): “Middel 2a verwijt het Hof uitgegaan te zijn van een onjuiste rechtsopvatting omdat, gelet op art. 288 lid 2, onder b, F. waar van "schulden" wordt gesproken, het niet te goeder trouw laten ontstaan van slechts één enkele schuld niet voldoende is voor de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het middel faalt omdat het begrip "schulden" in genoemde bepaling moet worden verstaan als "één of meer schulden".” Maar goed, toen in 2003 bestond het dwangakkoord van artikel 287a Fw nog niet eens, dat kwam er pas door de wetswijziging op 1 januari 2008. Het wachten is op meer duidelijkheid van de Hoge Raad, mogelijk langs de weg van een prejudiciële vraag van een lagere rechter.

Bronnen: 
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2007 , en ook:
Rechtbank Den Haag, 22 augustus 2017, ECLI:NL:RBDH:2017:11632 (neen), en 
Rechtbank Rotterdam, 26 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:7419 (ja).

Reacties niet mogelijk

94%

In 94% van de gevallen komen we tot een schuldregeling.

95%

95% van deze schuldregelingen wordt tot een goed einde gebracht.

100 dagen

de gemiddelde duur van onze schuldbemiddeling is 100 dagen.

Deze website maakt voor een optimale werking gebruik van cookies. Lees voor meer informatie onze privacyverklaring OK Toestaan Weigeren Lees voor meer informatie onze privacyverklaring privacyverklaring Cookie instellingen Dit veld is niet ingevuld De ingevulde tekst is te kort De ingevulde tekst is te lang